Wat in het vat zit, verzuurt niet ...
een beschrijving van de familie Van der Vat
De familie Van der Vat stamt uit Friesland en heeft vooral in Joure en Sneek gewoond. In de Napoleontische tijd oefenden ze daar het beroep van kuiper uit en aan dat beroep zal dan ook de familienaam ontleend zijn. Tegenwoordig komt de naam Van der Vat in Friesland nauwelijks nog voor.
Jelle Oeges Zeilstra is de stamvader van het geslacht. Hij wordt rond 1670 geboren in Sneek en trouwt daar in 1703 met Antje Louman.
Zijn oudste zoon Oege trouwt in 1730 met Doetie Gerrits. In 1734 wordt hun zoon Jelle geboren, die in 1761 in Woudsend trouwt met Marijke Tjittes.
Jelle is zeilmaker van beroep. Jelle en Marijke krijgen tenminste acht kinderen; Ouge, de oudste, wordt gedoopt in Woudsend,
maar de overige kinderen worden in
Workum gedoopt in de rooms-katholieke parochie.
Joure
Zoon Tjitte, die in 1769 werd geboren, trouwt in 1798 in Joure met Tettje Tjebbes. Hij is in Joure
werkzaam als kuiper. Als in 1811 de familienamen vastgelegd moeten worden, wordt
Tjitte geregistreerd onder de naam Van der Vat. Tjitte en Tettje hebben op dat moment vier
kinderen: Jelle, Tjebbe, Marijke en Johannes. Later worden er nog twee dochters geboren: Maike en Willemina.
Sneek
Het kuipersvak gaat van vader op zoon, want ook Jelle werkt als kuiper. Hij vestigt zich in
Sneek, waar hij in 1825 trouwt met Jetske Straatsma. Zij krijgen acht kinderen, van wie alleen zoon Daniel
in het kuipersvak belandt. Blijkbaar bood het bedrijf niet voldoende werk voor alle zoons,
want Tiete (Titus) wordt timmerman en Johannes wordt schoenmaker.
Daniel trouwt in 1863 met Anna Bloemen. Ze wonen op het Kleinzand en krijgen eveneens acht kinderen.
De meeste van hun kinderen trekken weg uit Sneek en ook Daniel zal uiteindelijk Sneek verlaten
na de dood van zijn vrouw. In 1908 verhuist hij naar Amsterdam en zijn laatste levensjaren slijt hij in Apeldoorn, waar
zijn dochter Fronica woont. Hij sterft daar in 1926 op de eerbiedwaardige leeftijd van 96 jaar in Huize Sainte Marie.
Tiete
Tiete, de oudste broer van Daniel, trouwt in 1855 met de koopmansdochter Maria Elisabeth Potma. Ook zij krijgen
acht kinderen, waarvan de eerste kort na de geboorte sterft. Tiete overlijdt zelf al op 50-jarige leeftijd in 1877, waardoor zijn vrouw
achterblijft met zeven kinderen. De oudste dochter Henriëtta is op dat moment 20 jaar en de jongste zoon Daniel Johannes nog maar
vier jaar. Maria Elisabeth woont met haar kinderen op de Steenklip, verhuist later naar de Gedempte Poortezijlen en uiteindelijk woont
ze bij haar schoonzus Tecla in huis op de Oosterdijk.
Antoon
Eén van de kinderen van Tiete en Maria Elisabeth is Antoon, geboren in 1864. Hij is meester-timmerman en trouwt in 1891
met Jeltje Stoelinga. Na de geboorte van hun eerste zoon Titus, genoemd naar zijn opa, verhuist het gezin
naar Amsterdam, waar hun tweede zoon Hendricus wordt geboren. Kort daarna sterft Antoon echter, waarop Jeltje met de
beide kinderen naar Groningen verhuist. Daar trekt ze in bij haar zus Bartje, die getrouwd is met Antonius de Beer en
op de Zwarteweg (wijk V nr. 566) woont. In 1899 vertrekt Jeltje met haar kinderen naar Den Haag.
Titus
Titus is in Delft in militaite dienst en trouwt in 1911 op 19-jarige leeftijd met Marie Uittedewilligen. Zij krijgen drie dochters,
Riet (Maria Anna), Jella (Jeltje Juliana Hermanna, ook wel Ans genoemd) en Wies (Louisa Mathilda). Het huwelijk loopt spaak en
Titus en Marie scheiden in 1919. In het jaar daarvoor wordt er nog een zoon geboren, Simon Adriaan, maar die overlijdt in het
jaar van de scheiding. Het gezin valt uit elkaar. Riet en Jella worden in het RK Gesticht Groenestein in Den Haag geplaatst; als hun vader
hertrouwt met Maartje Margaretha Kaldenbach worden ze herenigd met hun vader. Wies is inmiddels in een pleeggezin opgenomen bij Jacob
Hendrik Overduijn, ook in Den Haag, waar zij tot haar huwelijk in 1938 woont.
Het huwelijk tussen Titus en Maartje Kaldenbach wordt voltrokken in 1922,
waarna er nog drie kinderen worden geboren. Titus sterft in 1972 in Den Haag.
Dominicus Hieronimus
Dominicus Hieronimus wordt in 1870 geboren en is de op één na jongste zoon uit het kinderrijke gezin van Tiete van der
Vat en Maria Elisabeth Potma. Hij verhuist in 1894 naar Groningen en trouwt drie jaar later in het Drentse Vries met Elisabeth
Petronella Sophia Albering. Ze vestigen zich in Groningen, waar Dominicus als koopman werkzaam is.
Zoals een goed katholiek gezin betaamt krijgen ze elf kinderen, waarvan er één, Karel Dominicus, als kleuter sterft.
Van de overige kinderen kiezen er twee voor het priesterambt, namelijk Julius Lambertus (Fr. Odulphus) en Gerardus Johannes (Fr. Lucidius).
Odulphus
Odulphus speelt een rol van betekenis in de missie in Brazilië. Zijn religieuze carrière neemt een aanvang in 1918 als hij
theologie gaat studeren aan de universiteit van Utrecht. Hij treedt toe tot de Orde der Franciscanen en wordt op 22 maart 1925
in Weert door bisschop Schrijnen van Roermond gewijd als priester.
In Brazilië leidt hij missionarissen op en is hij professor in de kerkleer
aan de theologische faculteit van de provincie Santa Cruz. Van zijn hand verschijnt ook een boek over
de geschiedenis van de katholieke kerk in Brazilië.
Bovendien is hij als missiesecretaris werkzaam van 1947 tot 1958.
Daan Zonderland
Een andere zoon uit het gezin van Dominicus Hieronimus en Elisabeth Albering is
Daniel Gerhard. Hij is oorspronkelijk docent Engels, maar werkt later als schrijver en journalist.
Daan promoveert in 1936 aan aan de Rijksuniversiteit Groningen op het proefschrift
'The fabulous opera, a study of continuity in French and English poetry of the nineteenth century'.
Op 31 oktober 1936 wordt hij benoemd tot leraar aan de Rijks HBS te Appingedam
en in 1938 tot privaat-docent in de Engelse letterkunde bij de faculteit der letteren
en wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit te Leiden. In 1940 volgt zijn benoeming
tot leraar aan het gymnasium te Alkmaar, waar hij al sinds enkele jaren woonde.
Van 1945 tot 1967 is hij in Londen correspondent van het katholieke dagblad De Tijd.
In 1953 wordt hij voorgedragen voor de benoeming tot hoog- leraar in de Engelse
taal- en letterkunde aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, maar het
Amsterdamse stads- bestuur voert hem van de voordracht af, omdat hij vóór en ook
nog gedurende de oorlog fascistische sympathieën zou hebben gekoesterd.
Waarschijnlijk is dit terug te voeren op het feit, dat hij in 1940/1941 een
correspondentie heeft gevoerd met H. Pétillon, secretaris van het Nationaal Front.
'Onder professoren' is over deze kwestie nog veel te doen geweest.
Als schrijver heeft Daan van der Vat zowel onder zijn eigen naam als onder het pseudoniem
Daan Zonderland gepubliceerd. Hij heeft een aantal jeugdboeken geschreven, o.a. de
Jeroentje-reeks en de Professor Zegellak-reeks, boeken die met name in de jaren zestig
populair waren. Nog meer bekendheid geniet hij echter als
schrijver van kolderrijmen en nonsensgedichten.
Hij wordt gezien als één van de belangrijkste vertegenwoordigers van dit genre.
Hiernaast één van zijn bekendste gedichten.
Zijn zoon Dan van der Vat is in de voetsporen van zijn vader getreden.
Hij heeft o.a. een groot aantal boeken geschreven over de Tweede Wereldoorlog.