Aantekeningen |
Net als zijn schoonvader Jan Thomasz VAN DEN BRANT was ook Coenraet BROUCKMAN als klokkenmaker actief met de vervaardiging en het onderhoud van openbare uurwerken. Sinds 1638 was hij belast met het reinigen en smeren van de drie stadsuurwerken van Delft, namelijk op het stadhuis, op de Oude Kerk en op het Sint-Jorisgasthuis. In 1639 werd zijn taak uitgebreid met de verzorging van het automatische klokkenspel op het stadhuis. In 1646 repareerde hij het uurwerk van het stadhuis. In 1659 werd hij als klokschilder ingeschreven in het Delftse Sint-Lucasgilde.
In de jaren 1660-1662 was hij, samen met de bekende Amsterdamse klokkengieter François Hemony en de Nijmeegse uurwerkmaker Jan van Call, betrokken bij de grote verhuizing van het uurwerk van het stadhuis naar de toren van de Nieuwe Kerk. Voor het stadhuis maakte hij een nieuw uurwerk.
Brouckman was niet alleen binnen Delft een gekend vakman, maar ook daarbuiten. In 1655 adviseerde hij de vroedschap van Schiedam over het uurwerk in de Sint-Janstoren. In 1669 bracht bij hij in Gouda advies uit over het uurwerk van de Sint-Janskerk. In 1674 was hij in Brielle om een oordeel te geven over reparaties aan het uurwerk en speelwerk in de Catharijnetoren. In Den Haag verzorgde hij tot aan zijn overlijden het uurwerk van de Grote Kerk.
Brouckman woonde in Delft aan de oostzijde van de Oude Delft, dicht bij de Oude Kerk in het huis 'Den Vergulden Onrust'. Men kan deze naam terugvinden boven het bovenlicht van het huidige pand Oude Delft 148.
Brouckman beschikte aan de noordzijde van de Oude Kerk over een werkplaats, die hij in 1678 aan de stad verkocht.
Coenraets zoon Harmen ging ook het uurwerkmakersvak in. Hij vestigde zich te Leiden en werd daar aangesteld als stadsuurwerkmaker.
Bronnen:
De stad Delft, cultuur en maatschappij van 1667 tot 1813. Red. I. Spaander, Delft 1982, blz. 165
Nederlandse klokken- en horlogemakers vanaf 1300. E. Morpurgo, Amsterdam 1970, blz. 18
Laura Melink-Hoedemaker
- op 8 oktober 1641 getuige bij de doop van Hermanus VAN DER LAEN
op 29 juli 1646 getuige bij de doop van Aeltje VAN DER LAEN
op 9 april 1658 in Leiden getuige bij de doop van Clara BROUCKMAN
op 8 mei 1661 in Leiden getuige bij de doop van Conradus BROUCKMAN
op 9 september 1665 getuige bij de doop van Clara DE GEUS
op 3 mei 1673 getuige bij de doop van Maria DE GEUS
op 10 januari 1675 getuige bij de doop van Coenraadt DE GEUS
Op 20 februari 1626 registreert Jan Thomasz VAN DEN BRANT, uurwerkmaker, zijn twee kinderen, geboren bij Itgen THONISDR, namelijk Maertgen en Claertgen. Als voogden zijn aangesteld Hendrik TONISZ, smid, Gerrit GERRITSZ, opperbrouwer en Salomon BOOT, borduurwercker.
Op 9 april 1630 verklaart Jan EIJTEN, getrouwd met Marijtgen Jans VAN DEN BRANT, dat hij het erfdeel van zijn vrouw heeft ontvangen. Op 26 september 1631 legt Coenraet HARMENSZ, getrouwd met Claertgen Jans VAN DEN BRANT, eenzelfde verklaring af.
[Gemeentearchief Delft, Weeskamer Delft, Comparitieregister 5, fol. 75]
Trijntgen JANS, weduwe van Jan Tomaszn VAN DEN BRANT, in leven uurwerkmaker en Jan AIJTHON, hoedenmaker, getrouwd hebbende Maritgen JANS, dochter van Jan Thomaszn, hebben op 4 februari 1631 drie vierde part van een huis en erf, staande aan de westzijde van de Oude Delft verkocht aan Coenraet HARMANSZN, uurwerkmaker, mede-erfgenaam nomine uxoris en voor één vierde eigenaar van het pand.
[Gemeentearchief Delft, archiefnr. 598, inv.nr. 16, charternr. 3423]
Op 27 mei 1679 wordt ter weeskamer van Delft het testament vertoond van wijlen Coenraet Harmensz BROUCKMAN, die grootvader was van Henricus Harmenszoon BROUCKMAN. Het testament is gepasseerd bij notaris Abraham VAN DER VELDE op 21 augustus 1674 en bepaalt dat de weeskamer wordt buitengesloten.
[Gemeentearchief Delft, Comparatieregister deel 12, fol. 31v]
|